Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Dragons Trail (4 van 4)

  Van Stalin naar Andrew Mellon en Washington

 

 

 

 

Henry Clay Frick
(1849-1919) Cokes, Carnegie Steel, US Steel, robber baron, stakingsbreker, top collectioneer,
goede vriend van Andrew Mellon

 

 

 

 

 

 

 

 
 Nat. gallery of Art, west Wing

West Wing for modern Art van I.N.Pei

 

 

 

 

 

Van Stalin naar Mellon
In 1931 vond in het diepste geheim een verboden transactie plaats: Josef Stalin, leider van de fel anti-kapitalistische Soviet Unie leverde Rafaëls St. Joris paneel aan de fel anti-communistische Andrew Mellon, multimiljonair en minister van Financiën van de Verenigde Staten.  
Dat kon dat?
Na de dood van Lenin in 1924 volgde Stalin hem op. Rusland was economisch wanhopig weggezakt. Er werd een 5 jaren plan opgesteld voor industrialisatie maar om dat op te starten waren machinegereedschappen nodig die alleen het Westen produceerde. Rusland had echter geen krediet meer en kon ook geen ruilmiddelen als grondstoffen of landbouwproducten. Kunst was eigenlijk het enige wat Rusland te bieden had. Een greep uit de enorme collecties kon Stalin ideologisch best recht praten: tractoren waren de toekomst, bourgeois kunst was historie. Zo kwam geleidelijk wat handel op gang, in het begin op persoonlijke basis. Armand Hammer van Occidental Petroleum, die goede connecties in Rusland had, deed de eerste aankopen. Daarna legde Calouste Gulbenkian van de Iraq Petroleum Company de hand op een aantal prachtige doeken en antieke meubelstukken.
Maar de Russen beseften al rap dat op deze manier geen goede prijzen konden worden gerealiseerd. Dus gingen ze banden aanknopen met verschillende gereputeerde dealers: Matthiesen in Berlijn, Colnaghi in Londen en Knoedler in New York en Pittsburgh.
Pittsburgh?
Ja want Pittsburgh in West Pennsylvania was net als Essen in het Ruhr gebied rond 1900 groot gegroeid door de zware industrie. In Duitsland met mannen als Krupp en Thyssen, in Pittsburgh  Andrew Carnegie, George Westinghouse, Henry Clay Frick en Andrew W. Mellon.
De Schots-Ierse Mellon (1855- 1937) was een briljant bankier, groot aandeelhouder in Alcoa aluminium en Gulf Oil en als zodanig een van der rijkste mannen van de USA. Hij leefde in het provinciaalse Pittsburgh zuinig, puriteins en teruggetrokken met name nadat zijn Engelse vrouw zich van hem had laten scheiden in 1910. Mellon kocht wel wat kunst, daartoe gestimuleerd door zijn vriend Henry Clay Frick, maar conventioneel werk à la Corot, MiIllet, Barbizon en in bescheiden mate.  
Dat veranderde toen hij in 1921 door President Harding benoemd werd tot Minister van Financiën en naar een riant penthouse in Washington DC verhuisde.
Om de muren te vullen en zijn nieuwe status te onderstrepen ging hij, onder andere via de legendarische kunsthandelaar Josef Duveen, systematisch ‘grote’ kunst kopen met een budget van een half miljoen dollars per jaar.
Het waren de roaring twenties in Amerika en Mellon was de gevierde man. Zelfs de crash van Wall Street op 29 oktober 1929, Black Tuesday, doorstond hij financieel en politiek zonder veel problemen. Zo sterk was zijn positie dat hij zelf grapte dat drie presidenten onder hem hadden gediend: Harding, Coolidge en Hoover.
Door die olympische positie meende hij zich te kunnen permitteren kunst te kopen uit de Hermitage toen het nog strikt verboden was zaken te doen met de USSR. Zo kreeg hij in 1931, via bovengenoemde dealers, het St. Joris paneel in handen
$ 745.500.-

Mellons National Gallery of Art, Washington DC
Na de crash sloegen depressie en werkeloosheid hard toe, mede door het conservatieve bezuinigingsbeleid van Mellon. In de pers en het Congres werd hij steeds meer het mikpunt van de woede over alles wat er misging. Bij zijn kostbare kunstaankopen bleek er gerommeld te zijn met aankoopdata om de belasting te ontlopen. Wat betreft de aankopen in Rusland bleef Mellon halsstarrig persoonlijke betrokkenheid ontkennen aangezien er juridisch een stichting tussen in zat. Gedesillusioneerd  trad hij in 1932 af. Na de installatie verkiezing van Franklin Delano Roosevelt in ’33 werd het klimaat er niet beter op, de fiscus had een enorme belastingaanslag in voorbereiding.
Maar dan doet Mellon een ruimhartig aanbod: de hele collectie zal geschonken worden aan het Amerikaanse volk als National Gallery of Art.  Het is een gift met een waarde van omstreeks $ 50 miljoen plus $ 16 miljoen voor het gebouw.  
In de jaren daarna breidt de collectie zich snel uit door donaties en legaten. In 1978 schenkt de Mellon familie nòg een gebouw en collectie, de schitterende East Wing voor moderne en kunst van architect I.M. Pei.
Mellon was geen groot kunstkenner of mecenas. In zijn laatste jaren was hij bepaald niet geliefd, maar hij bereikte net als Catherine de Grote wèl zijn doel: een stukje onsterfelijkheid.
Het kleine paneel van Rafaël hangt in Gallery 20.

Stalin en Maxim Gorki omstreeks 1930 

 

Andrew Mellon (1855-1937) bankier, Secretary of the treasury, kunstverzamelaar

 

Joseph Duveen
(1869-1939) Engelman van Ned-Joodse herkomst, de top artdealer van o.a. J.C. Frick. Andrew Mellon, J.P.Morgan, Rockefeller

 

 
 FDR, de 32 e president van de USA