Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

 

 

 

 

De stijl van Sebald: pagina 197 uit het besproken boek

 

Ik begrijp het niet! Ik be-grijp het niet! Ik zal het nooit be-grij-pen!!

Wat ons bijzonder ergerde, zo merkte Vëra op, zei Austerlitz, was de
onmiddellijke overschakeling op rechts rijden. Mijn hart sloeg vaak over, zei  ze, als ik een auto aan de rechterkant over de weg zag stuiven, omdat ik er dan onvermijdelijk aan moest denken dat we voortaan in een verkeerde wereld moesten leven. Natuurlijk, vervolgde Vêra, was het voor Agáta nog veel moeilijker dan voor mij om zich te redden onder het nieuwe regime. Sinds de Duitsers hun voorschriften betreffende de joodse bevolking hadden uitgevaardigd, mocht ze alleen nog maar op bepaalde uren boodschappen doen; ze mocht geen taxi nemen, in de tram alleen in de laatste wagen zitten, geen café of bioscoop bezoeken, noch een concert of een andere bijeenkomst. Ook zelf mocht ze nu niet meer op het toneel staan, en de toegang tot de oevers van de Moldau, de tuinen en parken waar ze zo van hield, was haar ontzegd. Ik mag nergens meer heen waar het groen is, zei ze eens, en ze voegde eraan toe dat ze nu pas echt begreep hoe heerlijk het was om zorgeloos op een rivierstoomboot aan de reling te staan. Door de lijst met beperkingen, die elke dag langer werd - ik hoor Vêra nog zeggen, zei Austerlitz, dat het weldra verboden was over de trottoirs aan de kant van het park te lopen, een wasserij of een stomerij te betreden of een openbare telefoon te gebruiken - was Agáta na korte tijd de wanhoop nabij. Ik zie haar nu weer hier in de kamer op en neer lopen, zei Vèra, ik zie hoe ze met haar gespreide hand tegen haar voorhoofd slaat en, elke lettergreep afzonderlijk scanderend, uitroept: Ik begrijp het niet! Ik be-grijp het niet! Ik zal het nooit be-grij-pen!!
Toch ging ze zo vaak ze maar kon de stad in om te praten met ik weet niet welke en hoeveel instanties, ze stond urenlang in het enige postkantoor dat voor de veertigduizend Praagse joden toegankelijk was om een telegram op te geven; ze won informatie in, knoopte betrekkingen aan, deponeerde geld, zorgde voor bevestigingen en garanties en pijnigde haar hersenen tot diep in de nacht als ze weer terug was. Maar hoe langer en hoe heviger ze zich inspande, des te meer vervloog de hoop dat ze toestemming zou krijgen om het land te verlaten, en daarom besloot ze uiteindelijk in de zomer, toen er al geruchten waren over de op handen zijnde oorlog en de verscherping van de restricties die daarmee ongetwijfeld gepaard zou gaan, om dan in elk geval mij naar Engeland te sturen, nadat het haar door bemiddeling van een van haar theatervrienden was gelukt mij te laten inschrijven voor een van de weinige kindertransporten die in die maanden van Praag naar Londen gingen. Vèra herinnerde zich, zei Austerlitz, dat de opwinding en de blijdschap die Agáta na al haar inspanningen voelde bij dit eerste succes, werden verduisterd door ongerustheid en verdriet als ze zich voorstelde hoe het mij, een jongetje van nog geen vijf dat altijd zeer beschermd had geleefd, te moede zou zijn op zo'n lange treinreis en daarna tussen vreemde mensen in een vreemd land. Anderzijds, zei Vêra, had Agáta het erover dat er nu, nu de eerste stap was gezet, vast ook voor haar weldra een uitweg zou komen en dat jullie dan allemaal samen in Parijs zouden kunnen wonen. Zo werd ze heen en weer geslingerd tussen haar hoop en haar angst.

 

 

Zie ook: Why you should read W.G. Sebald; New Yorker, Dec 14, 2011