 |
Coetzee foto door John Maxwell |
 |
John met zijn vader, de korporaal
|
|
Een weerbarstig kind… We schrijven 1950. John Coetzee is 10 jaar oud. Woont met vader, moeder en broertje in een kale nieuwbouwwijk in Worchester, een onaanzienlijke stadje nabij Kaapstad. Vader werkt daar als boekhouder bij United Cannery nadat hij zijn geriefelijke overheidsbaan annex landhuis in Johannesburg was kwijtgeraakt toen ‘zijn’ Engelsgezinde United partij de macht verloor van de apartheidsgezinde Nationale partij. Daarvoor diende hij in de oorlog, als korporaal. Bij zijn terugkeerde beschouwde de kleine John hem als een indringer, een ongewenste rivaal om de aandacht van Moeder. Moeder Vera, koosnaam Dinny, 40 jaar, afkomstig van een grote familie van Duitse afkomst in Stellenbosch, is de spil van het gezin, een tijgerin voor haar twee zoons en ongelukkig in haar huwelijk. Ze is wilskrachtig, hardwerkend als docent, dominant maar ook moody en irrationeel in haar meningen en vooroordelen. Kleine John kan niet zonder haar maar houdt haar ook krampachtig op een afstand: geeft haar geen hand als ze over straat lopen, deelt geen geheimen maar zoekt vaak mot met haar.
Op de een of andere manier voelt hij zich altijd een buitenstaander. Hij is ambitieus, leest gretig, gaat het absoluut ver schoppen en zorgt er voor altijd de beste van de klas te mede ter vermijding van afranseling door docenten èn ongewenste bemoeienis van zijn moeder. Zijn vader beschouwt hij als een slappe sukkel alhoewel ze wel samen naar cricket kijken.
…in een verscheurd land John’s jeugd wordt getekend door vervreemding en vertwijfeling. Een metafoor voor het Zuid-Afrikaanse van die jaren. Zo is hij bijvoorbeeld trots op zijn Engelse identiteit die hem apart zet van hufterige, Afrikaans sprekende klasgenoten. Toch hij weet heel goed dat zijn vader van Hollandse stam is en de familie van zijn moeder afkomstig is uit het Duitse Pommeren. En dus is er sprake van een in permanente vrees dat de Apartheid politiek op een kwade dag verscherpt zal worden en hij geen Engelstalige les meer mag volgen. Een andere twijfel loopt tussen stad en platteland. John verafschuwt zijn woonplaats Worchester en verlangt steeds naar de boerderij van zijn oom in Voëlfontein in de Karoo halfwoestijn. Daar is het paradijs. Maar hij voelt tegelijkertijd dat oom hem nooit voluit zal accepteren, daarvoor is hij teveel buitenstaander. Thuis is hij a-religieus opgevoed. Op school moet er onverhoeds een keuze gemaakt worden maken: Christelijk, katholiek of joods. Uit een slecht begrepen geschiedenisboekje kiest hij impulsief voor Joods. Raar natuurlijk want daar heeft hij niets mee en zijn Joodse klasgenoten laten niet na hem dat in te wrijven. Maar de grootste vervreemding is de Apartheid, de alom aanwezige sociale deformatie. John ziet hoe zwarte kinderen voorgesorteerd worden voor minderwaardige baantjes na een halfbakken stukje basis school. Dat ze geen geld hebben voor schoenen. En door willekeurige blanken op straat aangeroepen worden met ‘Hé, boy, draag jij m’n tas eens’. Thuis, bij de Coetzees, wordt op zeker moment een 7-jarig zwart jongetje geplaatst, Eddie, als houseboy voor schoenenpoetsen en zo. Een leuk joch, een vriendje voor John, maar hij is ongelukkig en loopt weg. Opgebracht door de politie wordt hij zonder pardon naar z’n moeder geretourneerd maar niet voordat een oom van John hem hij ongenadig met een riem heeft afgeranseld. Als een zwarte deurwaarder de spulletjes van de Coetzee’s taxeert (het gezin is failliet door grote drankschulden van vader) ontsmet moeder zijn koffiekopje met puur bleekwater. Een paranoïde wereld.
Onbezorgde jeugd? Voor de jonge John Coetzee een tijd van tandenknarsen en uitzingen.
|
 |
Karoo halfwoestijn
|
 |
racistische wereld
|
 |
een jongentje als Eddie
|
|