Boekpraat.nl
Henk Hagenberg - mijn beste boeken, samengevat
 

Maarten ’t Hart
Het vrome volk
Verhalen; bekroond met Multatuliprijs 1974
© 1974 Maarten ’t Hart, Leiden
Uitgeverij de Arbeiderspers                                                oktober 2012 

 

 
 
 Maarten 't Hart (1944) Maasluis, schrijver en bioloog, zoon van een gereformeerde grafdelver, muziekdeskundige, groot liefhebber klassieke muziek in het bijzonder Bach en Mozart

Sterke verhalenbundel, waarin Maarten ’t Hart put uit zijn straatarme jeugdjaren in het streng gereformeerde Maassluis.  Soms beklemmend door de spruitjessfeer van de jaren 50,  de galmende dominees taal en de sociale dwang. Maar ook ironisch, geestig  en hier en daar van een schelmachtigheid die zich moeiteloos kan meten met Elsschot. De drankzuchtige dominee Zelle die als een getalenteerd standwerker het geloof sappig verkoopt, oom Adriaan de gewiekste handelaar in tweedehands harmoniums of de andere oom van Maarten die als invaldominee met een veel te klein, geleend hoedje, het decorum op een plattelandsbegrafenis moet zien bewaren. Kostelijke, bitterzoete verhalen eindigend een beangstigende, ecologisch ondergangsvoorspelling.

Het braakland
Elke zondag twee preken, onderbroken door psalmengezang. De 7-jarige Maarten hoort de dramatische woorden van  dominee Zelle: ‘ik zal mij buigen op Uw eis, naar Uw paleis, het hof der hoven’ en begrijpt er helemaal niks van.
Ik zal mij buigen op Uw ijs? Wat moet hij zich daarbij voorstellen? Wel weet hij dat de zondagpreek 6 pepermuntjes duurt. Hij heeft er 4, nummer 5 krijgt hij altijd van de oude heer Quack.
Dominee preekt verder, heeft het over ‘Godsvrucht’. Zouden die vruchten groeien aan bomen in dat hof der hoven? ‘Zijn er nog heilbegerige mensen onder ons’, galmt het verder, ‘zo luidt het woord des heren voor hen op deze morgen: braakt ulieden een braakland, het is een oproep tot wederkeer, tot bekering…’
Kleine Maarten laat het over zich heen gaan, kijkt opzij, waar blijft Quack’s pepermuntje? Maar die is onderuit gezakt, dood.
Een mooie dood, meent Maartens vader, zo voor het aangezicht van God, weggeroepen uit zijn heilige tent.

De bunzing
Op het landje schuilt een bunzing. Vader en buurman jagen het op. Maarten wijst naar het schuurtje waarin de bunzing is gevlucht. Daar slaat vader het dier dood. Trots wordt de jachttrofee getoond aan de hele familie. Ja, weet opa aan Maarten te vertellen, bunzings zijn van satan, ze doden kippen en huisdieren, vallen kinderen aan, ze kunnen je zelfs naar de strot springen. Als Maarten tegenstribbelt dat deze bunzing alleen maar wilde vluchten, legt Opa uit dat de mens de kroon van de schepping is, dat wij rentmeesters zijn, dat we de aarde van God huren zogezeid. Met alles wat daarop is kunnen we doen wat we willen zolang we God daarmee dienen en onze naaste liefhebben. Maar dieren zijn toch ook door God geschapen, werpt Maarten tegen, en de bijbel zegt ook ‘gij zult niet doodslaan’. Opa doet bij vader zijn beklag over dit eigengereide jongentje. De andere mannen trekken zwijgend aan hun sigaar. Maarten moet een beetje huilen want ook hij heeft de bunzing verraden. 

Het paard

Paard en groentewagen rijden pardoes in de vliet. Het lukt niet om het paard op de hoge kade te trekken.  Het is een tijdsbeeld van een knoestige wereld, zonder

Maassluis haven

 compassie met een half verdronken paard dat, na een lange uitputtingsstrijd, geen economisch nut meer heeft. Dus slagader doorsnijden, dan de kop er af hakken. Dit alles bij het flakkerende licht van een petroleumlamp. Maarten huilt.


De neef van Mata Hari
Dominee Zelle wordt op handen gedragen. Zijn racefiets wekt weliswaar verwondering maar hij heeft een stem als een bazuin en gaat alle kroegen langs om het heil te verkondigen. Dan ziet Maarten hem op een late avond dronken en psalmen zingend om een lantaarnpaal hangen. Er wordt geen ruchtbaarheid aan gegeven maar later pocht een verre neef van Maarten de dominee dronken te hebben gevoerd. Niet zo moeilijk want bekeren was een voorwendsel om nergens een glas over te hoeven slaan. Maar ondanks zijn populariteit heeft de zielenhoeder ook jaloerse tegenstanders. Die verspreiden het nieuws dat de gefusilleerde, goddeloze Mata Hari (meisjesnaam Greet Zelle) een verre nicht van hem was.  De trouwe kudde gaat dominee nu echter juist zien als een heilige uit een zondige familie. De tegenstanders graven door. Waarom wil de dominee niet trouwen? Zijn gangen worden nagegaan en uiteindelijk wordt hij betrapt in Katendrecht waar hij hoeren 'bekeert'. Schorsing en ontslag zijn onvermijdelijk.
Naar verluidt verdiende hij later een boterham als worstelaar op kermissen.

Handel
Oom Adriaan Kapel handelt in tweedehands harmoniums. Het is een gewiekste oplichter. Neef Maarten moet altijd mee om de handelswaar te bespelen want dat drukt de inkoopprijs enorm, weet oom Adriaan. Bij taxaties wijst hij steevast op hopeloze gevallen van houtworm en verval en wil hij geld toe hebben bij de koop. Maar bij de verkoop is er natuurlijk immer sprake van zeldzame muzikale wonderen. Buitengewoon geestig verteld.

De aardbeienplukker
Maarten 14, moet van z’n moeder aardbeien plukken: ‘je moet het juk dragen in je jeugd’. Op het werk wordt hem ten verstaan gegeven dat hij tussen de middag het koren in moet, met plukster Ger: dik, zwarte tanden. Misschien niet mooi, maar ze kan vrijen als een walvis, zegt men. Het plukken is ontiegelijk zwaar werk. Maarten is uitgeput, wil rust tussen de middag. Dat wordt niet gepikt: hoezo geen zin om te vrijen? Ben je gesneden, zijn je ballen er af?  Met geweld trekken de meiden z’n broek uit. Maarten krijgt een erectie maar ze vinden z’n piemel lachwekkend klein, daar kan je nog geen konijn mee dekken. Maarten barst in tranen uit. Een van de meiden wil hem een lel verkopen, dan heeft ie echt wat om te huilen, maar Ger springt naar voren. Er ontstaat een grote vechtpartij. Maarten vlucht het koren in.  Stilte, zomerse hitte. Met angstdromen valt hij in slaap.

 ....James Ensor illustreert perfect deze verhalen......



Ouderlingenbezoek
Ouderlingen Wijnhorst (timmerman) en Warnar (brood- en banketbakker) komen langs bij de familie ‘t Hart. Wijnhorst blijft staan, wil de leiding nemen, maar vader ’t Hart verdomt het om te gaan zitten. Wijnhorst probeert vergeefs de uitdager klein te krijgen met een bijbelcitaat:  
Broeder waarom wilt ge de verzenen tegen de prikkels slaan?’
Maar vader blijft staan, baas in eigen huis. De toon is gezet. De ouderlingen zijn honingzoet maar maken zich zorgen: is Maartens Bijbelkennis voldoende? Waarom gaat hij studeren in het goddeloze Leiden en niet aan Abraham Kuypers gereformeerde Vrije Universiteit in Amsterdam? Waarom is er nog geen gezinsuitbreiding?

Abrahm Kuyper door Albert Hahn


Vader windt zich steeds meer op. Zelf heeft hij de armoede van een groot gezin meegemaakt. Wijnhorsts  oproep meer te fokken valt dus erg verkeerd. Een aangekondigde verhoging van het kerkelijk bijdrage doet de deur dicht. Na een houterig slotwoord druipen de ouderlingen af. Het is een mooie uitbeelding van kentering in het tijdgewricht: toenemend kritische houding, afbraak van kerkelijke macht en gezag.

Hoge hoed
Aan het eind van de oorlog moet een dominee een begrafenis bedienen, ergens ver in het besneeuwde Friesland, voor een collega die gearresteerd is door de Duitsers. Hij voelt zich schuldig over zijn eigen uitvluchten om maar niet in het verzet te gaan. Als hij in de pastorie zijn koffertje uitpakt voor de dienst blijkt de hoge hoed te ontbreken. De hoed van de afwezige collega is veel te klein, daarmee ziet hij er potsierlijk uit. Er zit niets anders op dan het hoofddeksel angstvallig voor de borst te houden. De dorpelingen kijken eerst bevreemd maar gaan dan ook  hun hoed voor de borst houden. Bij het zakken van de kist laat de dominee de hoed zakken tot de maagstreek trouw gevolgd door de anderen. ’t Hart vertelt het verhaal met grote compassie: vermakelijk en een beetje droevig  door de wroeging van de dominee over zijn morele falen.

Hoofdschedelplaats
In de kazerne waar Maarten als vaandrig naar overgeplaatst wordt, blijkt de kapper oom Tjeerd te zijn. Vervreemd van zijn gereformeerde nest sinds zijn overstap naar het Leger des Heils. Als kapper wordt hij gepruimd vanwege zijn gouden handen, maar zijn stroom van religieuze teksten maken van elke knipbeurt een bezoeking.
Omdat Golgotha letterlijk 'Hoofdschedelplaats' betekent heeft oom zichzelf wijsgemaakt goddelijk werk te doen. Dat Christus op zijn kappersschedel gekruisigd is. Als kapper is hij toch altijd bezig met de verzorging van schedels? Dus ‘leeft Jezus  in mij, Jezus is God, God leeft in mij, daar ben ik zo blij onder, neef, de hele dag zing en lach ik..’
Terwijl Maarten dit over zich heen laat gaan, zucht de wat later binnen gekomen luitenant: ‘Vaandrig, godsdienstwaanzin komt in de beste families voor, we zullen je er niet op aankijken’.  

Aan het eind van de bundel maken we kennis met de bioloog Maarten ’t Hart:

Een oxim uit Amerika
verhaalt hij hoe hij  als gezagsgetrouw, dienstplichtig deskundige getuige moet zijn van een weerzinwekende gifgas experiment op een hond in een Belgisch lab.

Hoogzomer in April

Het afsluitende, apocalyptisch  verhaal  begint in het prille voorjaar. Als veldbioloog valt het hem op dat bloemen, vogels en insecten zich gedragen alsof het al zomer is. Hallucineert hij, is hij de enige die het ongewone opmerkt? Zijn collega’s genieten zorgeloos van het prachtige weer. Een virulente wespenaanval velt Maarten bijna maar hij herstelt mede dankzij Mozart. Dan verneemt hij van een bevriende Engelse algen deskundige  dat de zuurstofproductie in de oceanen onder een kritische drempelwaarde is gedaald. Terug is niet mogelijk. De vriend kan er niet echt om treuren: eindelijk komt er een eind aan het genus mens met zijn hebzucht en destructie van het milieu, het uitroeien van dieren, concentratiekampen en oorlogen. Maarten zoekt wanhopig naar iets wat de mens kan rechtvaardigen. Hij enige wat hij kan bedenken is:
’Maar dan is er niemand meer om naar Mozart te luisteren’.
 

 

 Detail van Intrigue van James Ensor uit 1910; een beeld dat uitstekend past bij deze verhalen

 

 

  

 

 

  Bunzing

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Margaretha Geertuida Zelle, 'Mata Hari' (oog van de dag) Leeuwarden 1876 - Vincennes 1917, exotische danseres, geëxecuteerd als spionne.